Ontstaan
van de familienaam
De
familienamen ontstonden in onze streken in de middeleeuwen.
Het
éénnaamsysteem van onze voorouders, de Franken,
raakte om verschillende redenen in verval (christianisering,
verarming van het naamsysteem, onderscheidingsdrang, toename
van de stedelijke bevolking en het typeren van de medemens).
Omstreeks
de de 10de en 11de eeuw begon bij de Venetiaanse aristocratie
de huidige gewoonte om familienamen door te geven. Deze
gewoonte werd van daar door kruisvaarders, die terugkeerden
van het Heilige Land, meegebracht naar onze streken.
Aanvankelijk
waren het vooral de adel en grootgrondbezitters die gebruikt
maakten van een familienaam. Vanaf de 14de-15de eeuw hebben
de meeste mensen in het graafschap Vlaanderen een vaste
achternaam.
Familienamen
werden gekozen volgens criteria welke we in vier groepen
kunnen indelen:
-
afstammingsnamen (bv. Janssens = zoon van Jan)
-
geografische namen (bv. Van Aelst)
-
beroepsnamen (bv. De Backer)
-
eigenschapsnamen.
(bv. De Groote)
Het
Nederlands was toen echter nog geen eenheidstaal waardoor
veel familienamen varianten hebben in schrijfwijze en/of
uitspraak.
In
1795 werd in België, onder het bewind van Napoleon,
de burgerlijke stand ingevoerd. Toen werden de familienamen
officiëel vastgelegd.
Sindsdien
kan er, tenzij om gewichtige redenen, niets meer aan de
spelling van de namen gewijzigd worden.
bron: Ann Marynissen,
hoogleraar Nederlandse taalkunde, http://users.telenet.be/ann.marynissen/index-2.html
De
Keukelaer(e), -lare, -leere, -laire, -leire, Keukelaar,
-leire, -lier
De
Keuckelaere, -leire, de Ceukeleer, -laere, -laire, -leire,
-lier
De
Ceuckelaere, -leire, -lier, Cukelaire, Kokelaere, Co(c)kelaer(e),
Coquelaere, de Koekelaere, -loere, Koeckelaers, Gokelaere,
Kokenler:
Onstaan
uit het Middelnederlands cokelare = tovenaar, goochelaar,
D. Gaukler.
1378
Petrus Kokelare = 1393 Pietr den Keukelare, Kortrijk;
1398
Mergueriete Kuekeleers, Aarsele (DEBR. 1970, 230);
1385
Jan Koekelarts, Den Bosch (HB 489)
bron:
Frans Debrabandere, Woordenboek vd Familienamen in België
en Noord-Frankrijk, 2 dln, Gemeentekrediet, Brussel, 1993
Volgens
deze bron zou ons eerste naamdrager dus een goochelaar geweest
zijn.
De
vroegste omschrijving van middeleeuwse goochelaars stamt
uit de 2e helft van de 12e eeuw en komt uit een Frans versroman
waarin een feest aan het hof omschreven is:
"Toen
het hele hof verzameld was,
riep men alle speellieden van de streek bij elkaar.
Wat elk zijn specialiteit ook was,
ieder wilde daarbij zijn
In de zaal heerst grote vreugde.
Ieder kondigt aan wat hij kan.
Die huppelt, die springt en die tovert,
de ene fluit de ander musiceert…"
Op de afbeeldingen
links zie je steeds het bekerspel terugkeren. De goochelaar
laat hierbij verscheidene balletjes verdwijnen en verschijnen
van onder één of meerdere bekers. Vaak komt
er aan het einde van de truc een ei, een kuiken of kikker
of iets anders onverwachts uit de beker. Naast balletjes
gebruikte men ook munten en penningen.
Uit het "Natuurlijk
Tover-boeck of speel-toneel der konsten", Simon Witgeest,
1679
In Europa verschijnt de
eerste handgeschilderde speelkaart aan het einde van de
14e eeuw. Dat goochelaars hiermee hebben gewerkt valt zeer
te betwijfelen. Het was ten eerste te kostbaar en ten tweede
zou het publiek het kaartspel nog niet kennen.
Hier komt verandering in
als in de 15e eeuw gedrukte kaarten (d.m.v. houtsnede) in
omloop komen. In snel tempo wint het kaartspel terrein en
vindt dan ook zijn weg naar de vingervlugge handen van de
goochelaar. De eerste omschrijving van een kaarttruc stamt
uit 1541.
Er moet een groot verschil
geweest zijn tussen de rijkere en de armere speellieden.
Afhankelijk van kunde, afkomst, wilskracht en uitstraling
(en natuurlijk een portie geluk) kon men een goed leven
hebben in kastelen en aan hoven.
Uit de rekeningen van
de graven van Holland:
In 1390 wordt een `gokelaer'
van de heer van Mantua betaald die:
"sinen knecht die
kele ontsneet ende him weder nas"
5 juni 1394:
"voor enen spreker
ende eenre joffrouwe die cokelen conde"
Maar dit was dus zeker niet
voor iedereen weggelegd. Goochelaars worden in één
adem genoemd met lieden uit de onderste laag van de samenleving
zoals bedelaars, zwervers, invaliden en prostituees. Arme
goochelaars zullen ook hebben moeten bedelen, als je je
kunsten niet kon vertonen was er ook geen brood op de plank.
Nog een probleem was de
kerkelijke macht die van mening was dat wonderen alleen
door God konden worden gedaan.
Een dilemma dus voor de
goochelaar die "wonderen" verrichtte. Natuurlijk
was het in vele gevallen heus wel duidelijk dat het om entertainment
ging. De
echte problemen kwamen pas na de middeleeuwen al begonnen
die zich in de tweede helft van de 15e eeuw wel af te tekenen.
Een meisje dat een doek kapot scheurde en voor een groot
publiek weer herstelde werd in Cologne in de 15e eeuw opgepakt
op verdenking van hekserij.
Over het algemeen kunnen
we zeggen dat het een rechteloos, hard en arm bestaan moet
zijn geweest maar dit gold zeker weer niet voor elke goochelaar.
met dank aan Jannes, meer info
en afbeeldingen over goochelaars in de middeleeuwen vind
je op zijn website: www.jannesdegoochelaar.nl
|